Ouderdomsperikelen

Beschouwingen
28 juli 2018

Ieder jaar maak ik even boven Maastricht een schitterende wandeling door het Bunderbos. Toen onderweg de geur van de tamme kastanjes naar ons toekwamen, ontspon zich een merkwaardige dialoog.

Een van de mooiste wandelingen die ik in Nederland kan maken, is die tussen Bunde en Elsloo.

Het is dat bos waar je met de trein langs komt wanneer die vanuit het noorden even na Elsloo het Maasdal inrijdt en Maastricht al redelijk dicht heeft genaderd.  Aanvankelijk maakte ik die wandeling ieder jaar alleen.  Later niet meer. Ik had een vriendin leren kennen, die gedurende 10 jaar deze wandeling jaarlijks met mij wilde doen.  Door haar leeftijd is zij al enige jaren fysiek niet meer in staat om deze wandeling waar zij zelf ook zo van kon genieten te volbrengen. Twee keer ben ik weer alleen gegaan, totdat een kennis van mij deze wandeling met mij wilde maken.  Heel lang geleden, toen ze nog niet getrouwd was en ik nog bij mijn ouders thuis woonde maakte ik fietstochtjes met haar in de omgeving van Groenekan en Bilthoven. Zij is nu net als ik 71 jaar en al jaren weduwe. Zij is nu de enige van mijn kennissen die zo’n wandeling nog met mij kan doen en daar ook van houdt. Anderen met wie ik er vroeger ook wel eens op uit trok zijn er lichamelijk helaas ook niet meer toe in staat, of zijn uitsluitend nog met hun kleinkinderen in de weer, of zijn inmiddels al overleden.

Nadat wij in Bunde uit de trein waren gestapt en het Bunderbos na amper 100 meter lopen al konden betreden leek alles voorspoedig te gaan. Al snel namen wij de opwaartse wegen om bij de wat hoger gelegen delen van het bos richting Elslo te lopen en daar op het terras van het kasteel bij een glas wijn van onze vermoeienissen bij te kunnen komen.  We liepen langs diep beboste dalen en dan weer langs wat akkers waar ze asperges verbouwden die weer werden afgewisseld met kleine boomgaarden.

Opeens bleef ze staan.

‘Die kastanje daar’, zei ze.

Ik keek op. ‘Die tamme kastanje die daar staat te bloeien,  wat is daar mee.’

‘Die ruikt naar zaad’

‘Ik denk dat je stuifmeel bedoelt, dat zal je kunnen ruiken.

‘Ja, dat zeg ik, dat ruikt naar zaad. Het zaad van de man. Het heeft die zelfde weeë geur’.

Dit gezegd hebbende liep ze snel verder.  Ik was door deze opmerkingen danig  in verwarring gebracht.  Ik moest zien te redden wat er nog te redden viel.  Een andere weg kiezen, waar deze kastanjes niet staan?  Ik realiseerde me direct weer dat dat geen zin had, omdat je ze hier in dit gemengde bos overal zal tegenkomen.   Ik liet haar weten, dat alles weer ten goede zal keren als we bij het uitzichtpunt zijn geweest, waarna we talloze lindebomen zullen aantreffen, die nu ook volop in bloei staan.   Het was alsof ze me niet hoorde.

Nog geen tien minuten later was het weer raak.  Daar zag ik weer zo’n kastanje staan en zij ook.

Weer stond ze stil.  Ze trok een tak met bloesem naar zich toe, keek er bedenkelijk naar en liet de tak direct weer schieten en liep meteen weer door. Weer hield ik haar voor dat het later beslist  beter zal worden en dat wij die linden echt wel zullen tegenkomen.

Ook nu was het net of ze mij niet hoorde.  Als ik dit eerder had geweten, dan had ik deze wandeling vroeg in het voorjaar moeten doen, toen de meidoorns in bloei stonden en ook het fluitekruid bloeide. Ik had me niet gerealiseerd dat deze kastanjes gelijktijdig met de linden zouden bloeien. Ik zou het bedroevend vinden,  als ze mij straks op het terras van het kasteel zal zeggen dat ze het niet meer ziet zitten om in de toekomst nog iets met mij te ondernemen.

Ik bedacht me, nu ik dit jaar 72 zal worden, dat de tijd steeds dichterbij komt dat ik en ook zij deze unieke wandeling om fysieke redenen ook niet meer kunnen volbrengen.

Een uur later waren wij bij dat schitterende uitzichtpunt aangekomen en hadden wij zicht op de Maasvallei. We zaten op een bankje en hoorden wat geluiden van uit de diepte omhoogkomen. Het was of ze van heel ver kwamen.  Aan de andere kant van dit Maasdal kon je de Mechelse Heide zien liggen, dat met uitgestrekte bossen is bedekt.

Toen we weer verder gingen zijn we langs de aangenaam geurende linden gekomen, die ik haar in het vooruitzicht had gesteld, om dan, nadat we het hellingbos hadden verlaten een beekje gingen volgen, dat ons naar een parkachtig landschap leidde, om uiteindelijk bij ons einddoel Kasteel Elsloo te arriveren en daar, na uren te hebben gelopen op het sfeervolle terras plaats te nemen en ons het glas wijn te laten serveren. Het bijzondere van deze locatie is, dat ik me hier iedere keer weer in het buitenland waan, omdat je zo’n kasteel als dit eerder in Duitsland of even over de grens in Wallonië aan zal kunnen treffen.

Over het zaad heeft ze geen woord meer gerept. Maar kwam op een voorstel van mij terug dat ik een paar maanden eerder aan haar deed, om dit jaar een keer met mij naar het Gemeente Museum in Den Haag te gaan.

Philip Wiesman